Het lichaam van een insect bestaat uit drie hoofdonderdelen: de kop, het borststuk (thorax) en het achterlijf (abdomen). In dit tweede deel gaan we in op de thorax, het deel van het lichaam waar de poten en vleugels van insecten zich bevinden.
De thorax bestaat uit drie delen, die meestal worden aangeduid als prothorax, mesothorax en metathorax. Aan elk van deze delen zitten structuren die belangrijk zijn voor de beweging. Elk deel van de thorax draagt een paar poten, die uit verschillende segmenten bestaan. Deze segmenten zijn achtereenvolgens de coxa (heup), die de poot met de thorax verbindt; de trochanter, een klein deel tussen de coxa en het dijbeen; de femur (dijbeen); de tibia (scheenbeen), dat vaak even lang of langer is dan het dijbeen; en ten slotte de tarsus (voet). De tarsus bestaat uit 2 tot 5 delen, maar bij larven is het meestal slechts één deel. Aan het uiteinde van de tarsus bevinden zich twee klauwtjes, al hebben sommige insecten en larven er maar één. De poten van insecten kunnen sterk aangepast zijn aan hun levensstijl, zoals vangpoten, zwempoten, graafpoten en poetspoten.

De twee paar vleugels van insecten ontwikkelen zich in de mesothorax en metathorax. Bij veel insecten zijn de vleugels echter sterk verkleind of volledig afwezig. Sommige oude insectengroepen, zoals zilvervisjes, hebben nooit vleugels gehad. Bij andere insecten is één paar vleugels (zoals bij oorwormen, vliegen en muggen) of beide paren (zoals bij vlooien, bijtende en zuigende luizen) verdwenen. Bij primitieve insecten, zoals libellen, lijken de voor- en achtervleugels op elkaar. Maar bij meer ontwikkelde groepen kunnen de voorvleugels er heel anders uitzien dan de achtervleugels. Zo zijn bij sprinkhanen en kevers de voorvleugels verkleind en verhard, waardoor ze niet meer geschikt zijn om te vliegen. Bij sommige wantsen en kevers zijn deze vleugels zo sterk verhard dat ze bijna ondoorzichtig zijn. Bij vliegen en muggen is juist het tweede paar vleugels sterk veranderd en dienen deze, de halters genoemd, als evenwichtsorgaan.
Bij moderne insecten ontwikkelen er geen vleugels meer aan de prothorax. De prothorax is bedekt met een hard en vaak sterk vergroot halsschild, het pronotum genoemd. Bij de andere twee thoraxdelen zijn de rugschilden meestal klein en vallen ze niet op. Het rugschild van de mesothorax, vaak aangeduid als het ‘schild’ of scutellum, is bij wantsen soms nog wel goed ontwikkeld als een beschermende plaat.
Na de kop, hebben we nu het middelste gedeelte van insecten besproken. In het laatste deel lees je alles over het achterlijf (abdomen).